Artikel 147 uit het Wetboek van Strafrecht—het verbod op smalende godslastering—is momenteel weer actueel. Het in november 2009 ingediende wetsvoorstel om dit artikel te schrappen wordt na het zomerreces door de Tweede Kamer behandeld, en gezien de ruime Kamermeerderheid die dit voorstel steunt (132 voor, 28 tegen) lijkt smalende godslastering zijn langste tijd als strafbaar feit gehad te hebben.
Om de discussie omtrent het verbod op godslastering levendig te houden zet de Bond tegen het vloeken het boek Smalende godslastering verboden? Onderzoek naar de geldigheid van de argumenten voor afschaffing op het verbod op smalende godslastering van mr. Harmen van der Wilt in. In ruil voor een review stuurt de Bond een exemplaar op, en gezien ik de rottigste niet ben en ook kennis wil nemen van de argumenten waarom godslastering verboden zou moeten blijven, ging ik op hun aanbod in.
Smalende godslastering verboden? blijkt een iets aangepaste versie van de doctoraalscriptie te zijn die vorig jaar september als zijnde ‘wetenschappelijk onderzoek’ gepresenteerd werd. Destijds had ik niet gek veel vertrouwen in de objectiviteit van dit onderzoek, maar verder dan wat vluchtig bladeren kwam ik toen niet.
Het lezen van de gedrukte uitgave (het boek voldoet als boek aan alle eisen die je aan een boek zou kunnen stellen) heeft die twijfel niet weg kunnen nemen. Nog voordat ik door de inleiding heen was kon ik mij een voorstelling maken wat de conclusie zou gaan worden. En zowaar, aan het eind word inderdaad geconcludeerd dat het verbod op smalende godslastering beter gehandhaafd kan blijven en, liever nog, uit de mottenballen gehaald moet worden met hogere straffen. En niet omdat de argumenten voor het afschaffen niet deugen (al doen ze dat volgens de auteur natuurlijk ook niet), maar vooral omdat het niet wenselijk geacht word: De huidige maatschappelijke tendensen van verharding en intolerantie jegens gelovigen en jegens dat wat hen Heilig is, nopen juist tot een effectievere inzet van het strafrecht in het algemeen en art. 147 WvSr in het bijzonder.
Verder waag ik te betwijfelen of deze uitgave de discussie omtrent smalende godslastering levendig gaat houden. Niet alleen vanwege het gebrek aan objectiviteit. De scriptie dateert immers uit april 2009, en loopt inmiddels volledig achter de feiten aan: het wetsvoorstel dat binnenkort in de Tweede Kamer behandeld wordt, is niet het wetsvoorstel van minister Hirsch Ballin waar het boek over gaat. Dat voorstel behelsde immers naast het afschaffen van art. 147 en 147a WvSr ook een “verduidelijking” van art. 137c WvSr (het verbod op groepsbelediging), en deze was zo onduidelijk dat de Tweede Kamer het voorstel verwierp. In het nieuwe voorstel komt deze verduidelijking niet meer voor, waarmee de relevantie van de hoofdstukken 3 en 5 voor het maatschappelijke debat ver te zoeken is. De twee hoofdstukken die je dan overhoud zijn respectievelijk een geschiedenis van het wetsartikel, en een inhoudelijke behandeling van de strafrechtelijke, staatsrechtelijke, rechtspolitieke en cultureel-religieuze argumenten met betrekking tot het afschaffen danwel in stand houden/revitaliseren van artikel 147. Vooral deze laatste analyse is zo gekleurd dat ik mij meermaals afvroeg of ik nu een wetenschappelijke studie of een essay/betoog/persoonlijke kruistocht tegen het afschaffen van deze dode letter in de wet aan het lezen was.
Gezien de laatste woorden van het boek, De conclusie van dit alles is deze: het op handen zijnde gecombineerde wetsvoorstel dient wat mij betreft al bij voorbaat naar de prullenbak te worden verwezen,
neig ik sterk naar optie twee.